November 7, 2019

Key Note: the Voluntary Zoo
Thijs de Zeeuw, Clemens Driessen
Reading Zoos in the Age of the Anthropocene
Workshop 2: Captivity/Escape
7–9 November, 2019
Utrecht University, Netherlands

In the context of the ongoing research project, “Reading Zoos in the Age of the Anthropocene”, funded by the Dutch Research Council (NWO) by Kári Driscoll, a series of three workshops is organised to explore the past, present, and future of the zoo as a space of the imagination which both mirrors and shapes the broader cultural understanding of the natural world and our relationship to it. Over the last two decades, in the context of growing public awareness of climate change and mass extinction, that relationship has been changing. During the same period, the zoo has become a focal point for a new wave of literary and cinematic representations which reflect the fears and uncertainties about the future, but also seek to imagine alternative, multispecies futures. These representations serve as a lens through which to explore how the relationship between humans and the natural world is changing in the age of the Anthropocene.

Captivity / Escape

De vrijwillige dierentuin is ontstaan in Eik en Linde, reflecterend op de dierentuin van de toekomst, ontstond de vraag: welke dieren zouden zelf graag naar de dierentuin komen? Welke condities maken gevangenschap overbodig? Het project heeft de vorm van een langlopend gesprek, een reeks van vrijwillige ontmoetingen.

 

Een manier van kijken naar vrijwilligheid is door de relatie te bestuderen. Je zou daarbij twee soorten vrijwilligheid kunnen onderscheiden:

  1. Het traditiedier (of burgerlijke dier, of gewoontedier) is vaak begonnen als dier in gevangenschap. Het dier is geconditioneerd en krijgt nakomelingen die onder de omstandigheden van deze conditionering opgroeien. Deze condities houden vaak in dat er een bepaalde mate van veiligheid (afwezigheid van predatie) is en een garantie op voedsel. Wanneer de beperking van de vrijheid wordt opgeheven is er geen prikkel om te vertrekken en blijft het dier op dezelfde locatie of in de directe omgeving aanwezig.

Het kan zijn dat het dier volledig afhankelijk blijft van de kunstmatige condities, maar het kan ook zijn dat de dieren een semi-wild bestaan ontwikkelen waarin geprofiteerd wordt van de luxe van de veiligheid en voedselrijkdom, maar er ook voedsel gezocht wordt in de omgeving (kwak). Hierbij kan het voorkomen dat er hybridisatie optreedt tussen voormalig gevangen dieren en wilde soortgenoten (ooievaars).

  1. De opportunist. Een groot deel van de wilde dieren die in de dierentuin worden waargenomen komt op het parkachtig karakter af. In een verder vaak stenige omgeving lijkt de dierentuin een oase van water en groen.

Daarnaast is het een zeer voedselrijke plek. Het voederen van de vaste collectie dieren gebeurt vaak op een ‘slordige’ manier, zodat de dieren als een vorm van verrijking hun voedsel kunnen ‘zoeken’. Dat betekent een overdaad van voer voor de opportunist. Die pikt letterlijk zijn graantje mee.

 

Maar je kunt de vraag ook omdraaien: wat maakt het park tot dierentuin?

De aanwezigheid van deze opportunisten maakt nog geen dierentuin. Die zitten ook in het park verderop.

Ruimtelijk vraagt de dierentuin een herkenbare omgeving waar de opportunist vindt wat hij zoekt. Deze plekken moeten kunnen concurreren met de omgeving. Zowel voor het dier als voor de bezoeker: de plek moet herkenbaar zijn als ‘het veld van het konijn’ of ‘het bosje van de kwakken’. De plek zou ontworpen moeten vanuit gelijkwaardigheid. Ook de voor wat hoort wat relatie kan in beginsel gelijkwaardigheid vertegenwoordigen.

Related Projects: